Toespraak van Anya Topolski ter gelegenheid van de Herdenking van de Kristallnacht, 8 november 2015, georganiseerd door het Platform Stop Racisme en Uitsluiting
Dit jaar is het de eerste keer dat ik de herdenking van Kristalnacht zal moeten beleven zonder mijn grootmoeder. Ze is deze zomer gestorven. Mijn jongste kind, Aisha, die hier is vandaag, heeft mijn grootmoeder nooit mogen kennen. Dit is echt spijtig want ze had mij, Aisha, en ons allemaal veel te leren. Vandaag wil ik graag met jullie delen wat ze mij vaak vertelde over Kristalnacht. Op deze wijze blijft mijn grootmoeder verder leven.
Op 9 november 1938 was mijn grootmoeder Pola Sara Topperman 19 jaar oud. Haar geboortenaam die ze in Lvov, Oekraïne in 1919 kreeg was in feite Pola Topperman. In 1938 moest ze, zoals de meeste Jodinnen – volgens de racistische wet van 17 augustus die van toepassing was in Duitsland, Oostenrijk en Oost-Europa – de naam Sara toevoegen aan haar naam. Volgens de zelfde racistische wet moesten alle Joodse mannen de naam Israel toevoegen aan hun naam.
In 1938 waren er, zoals mijn grootmoeder, meer dan 70,000 Joden in Duitsland van Oost-Europese afkomst. Sommige van Poolse, sommige van Oekraïense, sommige van Tsjecho-Slowaakse origine Ze hadden geen hoop op een toekomst in Oost-Europa en beseften nog niet hoe erg het was in Duitsland. Hun realiteit veranderde echter op 28 oktober 1938, tien dagen voor Kristalnacht. In 24 uur tijd werden bijna 20,000 Oost-Europese Joden gedeporteerd. Mijn grootmoeder heeft vaak gesproken over die avond.
Het gebeurde op een vrijdag, de Joodse sabbat. In een oogwenk werden alle niet Duits-geboren Joden opgepakt. Mannen, vrouwen, en kinderen. De meesten onder hen, ook de minder gelovige, waren op dat moment volop bezig met de maaltijdvoorbereidingen voor de komende sabbat. Ze kregen het bevel om binnen een paar uur, met een minimum aan bagage, te verzamelen bij een opvangcentrum. Tegen de avond werd het duidelijk dat over heel Duitsland, op heel efficiënte wijze, Joden van Oost-Europese afkomst waren opgepakt. Ze werden snel en zonder pardon het land uitgezet, om nooit meer terug te keren en nooit meer te worden gehoord.
Volgens getuigenissen bleven de Joden die in Duitsland mochten blijven, allemaal in shock achter. Er werd over niets anders gesproken. De volgende dag werden in de synagoge veel discussies gevoerd over de relatie tussen de Duitse Joden en die uit Oost-Europa. Al moesten ze volgens de racistische wet allemaal hun namen veranderen door er Sara of Israel aan toe te voegen, toch was er een verschil tussen Oost Europese Joden en West Europese Joden. De overblijvers waren Duitse Joden, Duitse burgers, geworteld in de Duitse cultuur, deel van het publieke leven, betrokken bij de handel, de kunst, de vrije beroepen. “Dit heeft kunnen gebeuren met de Ostjuden,” vertelden ze zichzelf. “Maar bij ons, Duitsers? Nooit.” Ze hadden dus nog steeds een vals gevoel van veiligheid.
Nog geen 10 dagen later, op 9 november 1938, de “Nacht van gebroken glas”, kwam er een einde aan dat valse gevoel van veiligheid onder de Duitse Joden. Honderden synagogen ging in vlammen op; bedrijven werden geplunderd; mensen werden doodgeslagen. Bijna 30.000 Joodse mannen werden gearresteerd.
Wat vaak vergeten wordt, is dat een schietpartij in Parijs hiervoor als voorwendsel werd gebruikt, waarbij een nazidiplomaat door een Duitse Jood werd doodgeschoten. Zijn ouders maakten deel uit van de massa mensen die waren weggestuurd naar Polen, zoals mijn grootmoeder, naar de vergetelheid.
Voor Oost-Europese Joden zoals mijn grootmoeder was Kristalnacht geen ‘turning point.’ Eerlijk gezegd had ze gedacht en gehoopt dat Kristalnacht heel Europa zou wakker schudden – Joden en niet-Joden. Dat niémand echt veilig is als niet iedereen veilig is, was de harde realiteit. Dat was toen, maar ook vandaag, een boodschap die velen liever niet onder ogen zien. Wanneer we dus zeggen “nooit meer”, dan moet het ‘nooit meer’ voor iedereen gelden en niet alleen voor mensen met dezelfde religie, nationaliteit, kleur, enzovoort als ik, als wij. Als we een wereld zonder geweld willen, dan kunnen we onze ogen niet sluiten voor het onrecht dat nu vandaag, in naam van het verleden, wordt uitgeoefend op anderen. Mijn grootmoeder vond in 1938 het gebrek aan solidariteit voor de ander, toen de Joden in Europa, tragisch. Waarom heeft niemand iets gedaan toen 20 000 Joden werden gedeporteerd op 28 oktober 1938?
Het gebrek aan solidariteit tussen Joden uit Oost en West, vond ze hartverscheurend. Ze zou dan ook gepijnigd zijn als ze zou weten dat er vandaag twee aparte herdenkingen van Kristelnacht zijn in Amsterdam. Ik ben het daar mee eens, ook voor mij staat dit symbool als belangrijke voorafschaduwing.
Ik besef dat je de hoop/belofte ‘NEVER AGAIN – nooit meer’ op twee manieren kan interpreteren: dit zal de joden nooit meer overkomen of we staan het niet toe dat dit iemand, ooit nog kan overkomen. Het is met die laatste interpretatie dat ik ben opgevoed: niemand mag uitgesloten worden, want eens je dat toestaat, komt er geen einde aan de cirkel van haat en uitsluiting. Dat principe hou ik hoog, elke dag, in mijn dagelijks leven, in mijn onderzoek aan de universiteit. Mijn grootouders waren overlevenden van de Shoah en mijn ouders waren vluchtelingen uit Polen ten gevolge van het antisemitische overheidsbeleid in 1968. Deze ervaringen van uitsluiting zitten sterk verweven in mijn familiegeschiedenis. Dat principe is voor mij een kernwaarde die ik heb gekregen van babcia Pola en die ik aan Aisha en mijn andere kinderen wil overbrengen.
Het is precies voor deze reden dat ik het belangrijk vind dat er geen vergelijkingen of concurrentie zou bestaan tussen slachtoffers. Waarom zou het feit dat ik ook slachtoffer ben, jouw lijdensweg aan waarde doen inboeten? Als Poolse en Joodse ben ik zeer bewust dat beide groepen slachtoffers waren. We moeten naar elkaar luisteren en elkaar proberen te begrijpen in plaats van te concurreren met slachtofferschap. Slachtofferschap kan je niet meten, het is een heel subjectieve en persoonlijke beleving.
Eén van de belangrijkste lessen die wij moeten trekken uit de Shoah is het gevaar van dit soort van instrumenteel denken dat gefocust is op het berekenen en meten. Pijn, verlies, uitsluiting… welke meetlat leg je daarnaast? Bij de hedendaagse concurrentie in Europa tussen de slachtoffers van antisemitisme en islamofobie, wil ik die boodschap ook graag meegeven. Alleen zo kunnen een meer rechtvaardige en inclusieve samenleving creëren voor de Ander – Tikkun Olam zoals we zeggen in het Hebreeuws. In plaat van te concurreren, moeten beide groepen slachtoffers elkaar erkennen en steunen. Erkenning kunnen geven aan de ander veronderstelt dat je verbeeldingskracht hebt om het perspectief van de ander te begrijpen. Haat en uitsluiting verlammen die verbeelding.
Zowel de slachtoffers van antisemitisme als die van islamofobie – hier, maar ook in Israel en Palestina – zouden zich er meer bewust van moeten zijn dat ze beiden slachtoffer zijn van één en dezelfde partij – ‘het idee van Europa’. Het idee van Europa is een idee dat wij, ik, jullie, allemaal onbewust geloven. Dat wij, omdat wij hier geboren zijn, op een of ander manier, beter zijn dan iemand anders, dat wij beter verdienen, dat wij recht hebben op meer dan mensen wiens afkomst elders ligt. Dit probleem, met wortels in het Christendom en in de Verlichting, en met slavernij, kolonialisme en de hebzucht van het kapitalisme als zichtbare effecten, is ook heel direct gelinkt aan de oprichting van de staat Israël en dus aan de nakba. Het is tragisch dat minderheden, in Europa maar ook elders zoals in Israel en Palestina, zich tegen elkaar laten uitspelen op een manier waar niémand beter van wordt.
Wat ik vandaag door het verhaal van mijn groetmoeder Pola Sara Topperman probeer uit te leggen is dat wij het gebrek aan solidariteit tussen mensen – niet alleen in 1938, maar ook vandaag, hier en nu in Amsterdam – met een andere bril moeten bekijken. In plaats van onszelf steeds te vergelijken met iemand anders, individu of groep, moeten wij misschien beginnen bij onszelf. Wij moeten allemaal in de spiegel durven kijken en ons de vraag stellen: welke privileges heb ik cadeau gekregen en wat zijn de vooroordelen van waaruit ik de wereld ervaar. Zoals de filosoof Emmanuel Levinas ons heeft geleerd: verantwoordelijkheid kan je enkel in de eerste persoon uitspreken, ík ben verantwoordelijk. Het allerbelangrijkste is om te reflecteren welke verantwoordelijkheid ik heb in deze conflicten, en van daaruit te zoeken naar welke rol ik KAN spelen in dit hedendaags gebrek aan solidariteit.
Bedankt.
Meer toespraken: Een ontroerende en inspirerende Kristallnachtherdenking